Henri de Braekeleer maakte een tekening van een vrouw die uitkijkt op de Teniersplaats en noemde zijn werk toepasselijk “Het Teniersplein”. Rutger Kopland schreef er een reeks gedichten over.
Henri de Braekeleer. De Teniersplaats te Antwerpen (1876). Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen.
Dit uitzicht op uitzicht op leegte
‘Schilderij’ van Rutger Kopland
Vredig lief, maar wat voor een vrede,
het is deze benauwde schemer, deze kamer.
Naast het openstaande raam je silhouet en
ik hier, die je gezicht niet kan zien, ik
die alleen kan proberen te zien wat jij
ziet: deze grijze hemel, dit lege plein
tussen de vervallen huizen, dit stadje
waarin je leefde, ver voor mijn tijd.
Je hand in de vensterbank, je hand
in je schoot, die handen die liggen
alsof ze een brief hebben gekregen,
maar niet hebben opengemaakt,
en dat ook niet zullen doen.
Het is nog altijd deze lauwe avond, en jij,
ik kan je gezicht niet zien, je kijkt
van me weg. Om te zien wat jij ziet
kijk ik uit het openstaande raam
naar de lichte, nevelige hemel boven de daken,
de huizen met hun blinde vensters,
en daar beneden het verlaten plein,
kijk ik naar jouw wereld, om
je lege verlangen te zien.
Zoals je hoofd is afgewend, zoals
je handen zijn weggelegd,
zoals je zit alsof je je lichaam
al hebt verlaten.
Je kijkt uit het raam naar het lege
plein in de diepte, en ik, ik ben
daar niet. Hier ben ik, achter je,
nooit zien wij elkaar, we kijken altijd
naar buiten, alsof daar ooit iets zou
gaan bewegen, er ooit nog een bewoner
van deze uitgebloeide stad uit een steeg
zou komen, als een kat, en hij
komt niet. We kijken, maar nooit.
Ik zie je rug. Omdat je rug
nog zo jong is, zie ik hoe krom
die is, te stil om iets tegen
te zeggen, te zwak
om iets tegen te doen.
Ziek lief, maar wat voor een ziekte, zie
de grijze hemel, de grauwe huizen, het lege
plein, er is niets meer te zien, achter geheimen
is geen brein, geen hart, daar is niemand.
Is dit het moment nadat de liefde wegging
en de dood bij je achterliet, of is dit
het moment voordat de liefde zou komen en
de dood zou brengen, wanneer is het?
Ziek lief, wie ben ik, die dit vraag, meer
dan hij die dit vraagt, deze toeschouwer?
Het is niets meer, dan dit schilderij, dit
uitzicht op uitzicht op leegte, deze
herhaling van vragen, wie
ben je, wie ben je.